artikel in Vakblad Natuur Bos Landschap, september 2019

 

De QD-methode is een vorm van bosbeheer gericht op de productie van kwaliteitshout. Een klein aantal bomen met een perfecte stam wordt vroeg geselecteerd, over een lengte van 6 meter opgesnoeid, en de rest van hun leven gevrijwaard van concurrentie door aanpalende bomen. Er ontwikkelt zich zo een heel grote kroon op een gave onderstam.

Simon Klingen heeft bedenkingen bij deze aanpak, deels gevoelsmatig, deels rationeel: omwille van vermeend economisch gewin doet de methode concessies aan esthetiek en flexibiliteit van het bosbeheer. 

 

Parkboom en onhandig restant

Met hun harde grens tussen de kale stam en de vette kroon wijken de QD-bomen af van andere bomen in het bos. De onderkant van de kroon wordt gevormd door dikke takken. Die takken zijn dik omdat vanaf het moment van ‘dimensioneren’ (de D van QD) zo is de bedoeling, de bomen de rest van hun leven gevrijwaard worden van licht- en ruimte-concurrentie door aanpalende bomen.

Dergelijke bomen komen in de natuur normaal gesproken niet voor: solitair opgegroeide bomen hebben takken vanaf de grond en bomen die in bosverband opgroeien hebben een hogere en kleinere kroon, met halverwege de stam wat afgestorven takken. Met deze enigszins gekunstelde habitus zijn de QD-bomen meer parkboom dan bosboom en springen door hun vrije stand als Fremdkörper in het oog.

Als de boom geveld is, en de onderstam geoogst, blijft er een immense kroon met een dikke stam als spil over. Als het om loofhout gaat is daar brandhout van te zagen, het opwerken van de zwaar betakte naaldbomen is lastiger; dat zal handmatig moeten gebeuren en levert slechts vezelhout op. De kronen in zijn geheel laten liggen is geen aantrekkelijke optie: door de dikke takken ligt naar verwachting een groot deel van de kroon los van de grond en zal maar langzaam vergaan en zo lange tijd het bos een onnatuurlijke aanblik geven.

 

 

 

Snoeien een goed idee

Het opsnoeien van bomen is rendabel als de investering van de snoeiarbeid zich later terug betaalt in de hogere opbrengst van het noestvrije hout. De kans daarop is het grootst bij houtsoorten die relatief snel groeien (ivm met de rentelast) en waarbij een substantiële meeropbrengst van het noestvrije hout te verwachten valt.

Bij een boom van 30 meter zit ongeveer 70% van het volume in de onderste 12 meter. Als een beheerder besluit om te snoeien, is het verstandiger om een flink deel daarvan te snoeien en niet te beperken tot 6 meter. Bij een ‘normaal’ dunningsregime houdt de boom een, in vergelijking met de QD-boom, kleinere kroon en wordt daardoor minder snel dik. Hij zal met zijn veel langer stamstuk uiteindelijk méér waardevol hout voortbrengen. Dat vraagt onmiskenbaar meer tijd, maar levert met de smallere jaarringen een andere houtkwaliteit op.

Het opsnoeien van potentiele kwaliteitsstammen levert een belangrijke nieuwe, althans door nog weinig beheerders benutte kans. Kansen namelijk voor benutten van voorlopers, bomen die in verjongingsgroepen boven andere jonge bomen uit steken en dreigen zwaar betakt te worden. Het tijdig opsnoeien van dergelijke bomen opent perspectieven voor het ongelijkjarige bos.

 

Rigide concept

Het eenzijdig richten op de productie van een hoogwaardig stamstuk van 6 m maakt de QD-methode star. Al snel na de start van de Dimensionering valt er niet meer te veranderen of te corrigeren. Immers, er vormen zich al snel dikke takken waardoor het bovenste deel van de stam tot noestig hout wordt. Door de keuze voor een relatief lage kroonaanzet, wordt de weg naar het benutten van een groter deel van de stam afgesneden.

 

Met het streven naar een ronde kroon wordt “een goede verdeling” van de QD-bomen over de bosoppervlakte aanbevolen, te realiseren door, na het vinden van een geschikt exemplaar, “zo’n 15 door te lopen bij het zoeken van een volgende kandidaat”. Die aanbevolen regelmatige verdeling beperkt de selectiemogelijkheden: er valt namelijk uit slechts een klein deel van de aanwezige bomen te kiezen en gaat bovendien – letterlijk – voorbij aan andere potentieel waardevolle stammen.

Het hout van de QD-bomen heeft heel brede jaarringen. Het is de vraag wat voor een toepassingen dat hout zal krijgen: voor meubels en kozijnen wordt gewoonlijk naar hout gezocht met fijne jaarringen. Meindert Bruggemans organiseerde vele jaren de Rondhoutveiling in Arnhem. Hij is er niet zeker van dat het snel gegroeide hout een flink hogere prijs zal opleveren. Als het werkelijk tot fineerhout komt zit het natuurlijk wel goed met de prijs.

 

 

Flexibiliteit en continuïteit

Flexibiliteit is een hoog goed bij het bosbeheer, zeker met de ongewisse effecten van de klimaatverandering. Het QD-concept fixeert het beheer op een beperkt aantal kwaliteitsstammen en heeft daarmee een tamelijk smalle basis. Het wordt na de keuze voor een kort stamstuk met een vette kroon lastiger om in te spelen op verandering in beheerdoel en/of ruimte te laten voor persoonlijke invulling van opvolgende beheerders. 

Het beoogde doel van de methode wordt pas bereikt als de beheeraanpak langere tijd volgehouden wordt. De geschiedenis leert dat consequent toepassen van een specifieke set beheermaatregen in het Nederlandse bosbeheer niet erg kansrijk is, zeker niet als er hoge eisen aan vakmanschap en aandacht worden gesteld.  

Dat ligt anders bij de klassieke toekomstbomenmethode. Als daarbij na een of twee dunningsronden het bos langere tijd niet beheerd wordt, lees niet wordt gedund, groeien de toekomstbomen met hun verkregen voorsprong flink door, maar met relatief fijnere betakking. Dat levert uiteindelijk over een grotere lengte waardevol hout. Het lijkt daarom verstandiger om wat meer bomen hoger op te snoeien (als de stamkwaliteit zich daarvoor leent) en deze bomen dunningsgewijs geleidelijk ruimte geven.

Door de aandacht die de QD-methode de afgelopen tijd kreeg is er een hernieuwde belangstelling gekomen voor het opsnoeien van toekomstbomen. Ook zijn ergonomisch slimme snoeitechnieken met ladders inmiddels aardig in zwang geraakt.    

 

Bos en economie

Maatschappelijk gezien is bos in Nederland vooral natuur. Dat daar ook nog hout (en graag mooi hout) uit komt is mooi meegenomen. Het bos is geen vetpot, en zal dat ook met de QD-methode niet gauw worden. Anderzijds is het voortbrengen van waardevol hout aantrekkelijk en dankbaar werk.

Het is opmerkelijk dat in het sterk op houtproductie georiënteerde Duitsland het QD-concept al een halve eeuw bestaat, maar het slechts op beperkte schaal ingang heeft gevonden.

Los van de esthetische en praktische bezwaren valt niet te verwachten dat de QD-methode een economische boost aan het bosbeheer zal geven. Anderzijds kan het opsnoeien toekomstbomen wel een versterking van de productiefunctie betekenen, zonder dat dit ten koste gaat van de andere bosfuncties.