Skip to main content

bosles 6

Wat willen we van bos?

Doelstellingen veranderen in de loop der tijd, en zullen dat blijven doen.

bosles 6

Wat willen we van bos?

Doelstellingen veranderen in de loop der tijd, en zullen dat blijven doen.

                 

Bos beheren?

In het verleden liggen de krachten die ons huidige bos hebben gevormd: zowel de natuurlijke processen van bosontwikkeling als de menselijke aanleg en sturing van het bos. Om het huidige bos te begrijpen is het goed om van dat verleden tenminste een globaal beeld te hebben. De bosgeschiedenis leert de beheerder wat op lange termijn de effecten van zijn of haar werk kunnen zijn. Een beheerder heeft voor ieder stuk bos een doel voor ogen. Soms gaat het vooral om het versterken van de natuurwaarde, in andere bosdelen kan de focus op de productie van waardevol hout liggen. Veelal gaat het om een combinatie van doelen. Omdat toekomstige doelen onzeker zijn, is het inbouwen van flexibiliteit noodzakelijk. De kans is namelijk groot dat er in de loop der tijd (deels) andere eisen aan het bos worden gesteld. Zo is onlangs de vastlegging van koolstof als klimaatdoel voor bos geformuleerd.

            

Veel bos is nog maar 100 jaar of jonger

Een veel gehoorde misvatting is dat er vroeger, althans in de afgelopen eeuwen, veel meer bos was in onze landstreken. Het beetje bos dat we nu hebben zou het restant zijn. Zowel in Nederland als in Vlaanderen is nu ongeveer 10% van het landoppervlak bos, maar eeuwenlang was hier nauwelijks bos. Vanaf de Middeleeuwen waren de meeste zandgronden kaal, er stonden geen bomen: er waren uitgestrekte heidevelden als onderdeel van het landbouwsysteem. Het zogenaamde potstalsysteem, genoemd naar de stallen waar mest van de schapen werd opgevangen en in het voorjaar over de akkers verspreid werd. Op de heide werden ook plaggen gestoken, die dienden als strooisel in de stallen. Als er te sterk werd geplagd en gegraasd kon het zand gaan stuiven: zo ontstonden de stuifzanden. De schapen en runderen die er graasden leverden mest voor de akkers.

In het verre verleden waren in onze landstreken mogelijk uitgestrekte bossen, Er is ook een theorie (met name verkondigd door Frans Vera) dat West-Europa een grotendeels open landschap was, open gehouden door grote grazers. althans op de hogere gronden. De geschiedenis leert dat overal waar mensen zich vestigen en landbouw gaan bedrijven, de bomen en daarmee het bos verdwijnt. 1926: Kootwijkerzand twee jaar na aanplantMen kapt de bomen om het hout te gebruiken als bouw- of brandhout en om ruimte te maken voor landbouwgrond. Het bos zou zich van nature prima kunnen herstellen, Bos verjongt zich gewoonlijk spontaan na kap: overal komt zaad van bomen terecht en stronken van loofbomen lopen na afzagen vanzelf weer uit. maar het vee dat de boeren er lieten grazen belemmerden Dit patroon van bosvernietiging door kap en daarna begrazing is niet exclusief voor West-Europa en vroeger, het is een wereldwijd verschijnsel en treedt nog steeds op. Het leidt in veel gevallen tot ‘verwoestijning’. dit natuurlijk herstel en zo ontstonden de uitgestrekte heidevelden. Op plaatsen waar de heide te sterk werd afgeplagd en intensief werd begraasd, kon het kale zand gaan stuiven. Het stuivende zand werd op andere plaatsen ingevangen door (restanten van) begroeiing en vormde zo de hoge grondbulten die hier en daar in de boscomplexen zijn terug te vinden.

Met de komst van kunstmest, vanaf eind 19de eeuw, waren de heidevelden niet meer nodig als weidegrond voor de schapen(mest). Ze werden omgevormd tot landbouwgrond of bos. De Heidemaatschappij is opgericht 1888, Staatsbosbeheer in 1899. Hun opdracht: zandverstuivingen vastleggen door bos aanleggen en heidevelden (‘woeste gronden’) ontginnen. Veel van onze bossen op de zandgronden dateren dan ook van het einde van de 19e of het begin van de 20e eeuw.
De industriële revolutie heeft niet alleen het werkzame leven voor veel mensen danig veranderd, door de komst van de kunstmest vond er ook een tamelijk abrupte en grootschalige verandering van het landschap op de zandgronden in West-Europa plaats. Grote open gebieden werden na vele eeuwen weer tot bos.

De bebossing van de heidevelden en stuifzanden gebeurde vooral met dennen. Deze pioniers groeiden goed op de kale vlakte en legden zo het stuivende zand vast. Het was vooral een economisch belang: de heide had nu geen functie meer in het landbouwsysteem en met de dennen werd de ‘woeste grond’ weer productief. Het dunningshout uit de jonge bossen ging naar de kolenmijnen, eerst in België, later ook in Nederland en werd daar in grote hoeveelheden gebruikt als stuthout of als ‘vulhout’ Het stuthout zou bij het instorten van een mijngang flink kraken en zo de mijnwerkers waarschuwen. Een hardnekkig fabeltje, zegt Leon Hahn, bosadviseur bij Staatsbosbeheer en zoon van een Limburgse mijnwerker. "De gangen werden vanaf de dertiger jaren van de vorig eeuw overwegend gestut met ijzeren constructies, niet met hout. Het mijnhout werd echter vooral gebruikt om de zijwanden te ‘bekleden’ om het afbrokkelende gesteente tegen te houden; zo bleven de mijngangen begaanbaar. Bovendien was er altijd veel lawaai tijdens het werk, niemand zou het kraken horen."
In veel boscomplexen op de arme zandgronden vinden we nog percelen dennenbos uit begin 20ste eeuw, zoals in het bos van Ravels en het Pijnven, op de Veluwe en de Utrechtse Heuvelrug. De immense heidevelden in Drenthe zijn in de dertiger jaren als werkgelegenheidsproject Tijdens de crisis in de periode tussen de twee wereldoorlogen zijn vele duizenden werklozen uit de grote steden ingezet bij de aanleg van de Staatsbossen. tot landbouwgrond ontgonnen en deels bebost.

            

Bosontwikkeling

De afgelopen eeuw is er als gevolg van natuurlijke processen veel ten goede veranderd in het bos. De bodem van de zandgronden heeft zich na eeuwenlange verarming 1850: Drenthe bestaat voor bijna 90% uit heideenigszins hersteld. Door begrazing en afplaggen waren veel voedingsstoffen en organisch materiaal uit de vroegere bosbodem verdwenen. Het organisch materiaal dat bomen voortbrengen – hout, schors, blad, twijgen, zaden en dergelijke – brengt humus in de grond. Een bodem met humus kan beter vocht en voedingsstoffen vasthouden en deze weer afgeven aan de vegetatie en de bomen. Na eeuwen van verarming is het bos de bodem zelf weer aan het verrijken. Dat is op veel plaatsen te zien aan de vegetatie. Destijds is de heidevegetatie vervangen door bosaanplant; na een periode met gras Vooral bochtige smele en pijpestrootje. is inmiddels op veel plaatsen de fase met bosbessen, varens en struiken als lijsterbes en vuilboom aangebroken. Waar al veel langer bos staat vinden we de zogenaamde ‘oud bos planten’, zoals salomonszegel en dalkruid.

Gedurende de tweede helft van de vorige eeuw diende zich een nieuw verschijnsel in de bossen aan: op allerlei plaatsen verschenen spontaan nakomelingen van eerder geplante bomen. De komst van deze zo genaamde ‘natuurlijke verjonging’ laat zich makkelijk verklaren. De meeste bomen waren inmiddels manbaar Manbaar = in staat om vruchtbare zaden te produceren, lariks bijvoorbeeld na zo’n 20 jaar, beuk na ongeveer 50 jaar en de bosbodem was in de loop der tijd zodanig ontwikkeld dat boomzaden er succesvol konden ontkiemen. Bovendien was het bosklimaat gunstig voor het opgroeien van de jonge boompjes. De stormen van de zeventiger en negentiger jaren hielpen ook een handje mee: op veel plaatsen ontstond ruimte voor verjonging en de aardkluiten van de omgewaaide bomen vormden een geschikte ontkiemingsplek. Het optreden van natuurlijke verjonging toont aan dat het bos zich goed heeft ontwikkeld.

Bos beheren?

Zoals gezegd: een bos kan op veel verschillende manieren worden beheerd, er valt dus veel te kiezen. Dat begint met een keuze voor een doelstelling voor het bosgebied: ligt de nadruk op het voortbrengen van waardevol hout, gaat het vooral om ‘natuur’, of is de schoonheid van het bos, de beleving het voornaamste? In nogal wat bosgebieden is sprake van een ruimtelijke zonering en zijn er verschillen in doelstellingen of accenten van doelstellingen per deelgebied. Zo kan in de buurt van bewoning of anderszins drukbezochte delen de beleving een grotere rol spelen dan in meer afgelegen bossen. Daarnaast werpen bezoekers nog weleens de vraag op waarom er überhaupt in een bos gezaagd wordt, kunnen we het bos niet beter zijn gang laten gaan? Dat kan zeker: bos heeft de mens niet nodig. De mens heeft het bos nodig.

De meeste bossen hebben al zo’n halve eeuw een multifunctionele bestemming: ze fungeren als recreatiegebied en leveren een bijdrage aan zowel de biodiversiteit als aan de houtproductie. Bij de aanleg van de bossen in het verleden was dat nadrukkelijk anders: het ging toen uitsluitend om het produceren van hout (op de landgoederen Op de landgoederen had het bos een economische functie: tussen de statige lanen bevonden zich percelen met eikenhakhout. Op buitenplaatsen – die dienden vooral ter ‘verpozing’ – was bos onderdeel van de parkaanleg. ook als leefgebied voor jachtwild).

             

Bos als natuurgebied

Met het stijgen van de welvaart en de toename van de urbanisatie in de zestiger jaren van de vorige eeuw, ontstond de behoefte aan recreatieruimte. In het bos verschenen picknickbanken en er werden wandelroutes uitgezet. Het feitelijke bosbeheer veranderde er niet door, het was meer een kwestie van inrichting van het terrein met parkeervoorzieningen, gemarkeerde routes en bebording.
Dat was wel anders toen in de zeventiger jaren een aantal kritische biologen publiekelijk het debat openden met de traditionele houttelers. Met succes brachten de biologen onder de aandacht dat natuur niet alleen op heidevelden, vennen en andere natte natuurgebieden, maar ook in bossen een plaats verdient.     
Het moest ‘helemaal anders’: alle exoten eruit, dood hout in het bos achterlaten voor de veelheid aan organismen die het afbreken, en volledige ruimte aan natuurlijke processen. Actievoerders gingen stormen nabootsen door bomen om te trekken om zo meer variatie in het bos te verkrijgen.
Het waren rumoerige en interessante tijden voor beheerders van bosgebieden: verhitte debatten tussen het kamp van natuurbeschermers en de traditionele bosbouwers, en opwindende excursies naar zogenaamde oerbossen in Oost-Europa en oude, begraasden bossen in Engeland.

             Geïntegreerd bosbeheer

Die gepolariseerde stemming onder de bos- en natuurbeheerders dempte redelijk snel toen in de tachtiger jaren - lang leve het poldermodel - een soort tussenvorm in zwang raakte: geïntegreerd bosbeheer. Geïntegreerd bosbeheer is een beheermethode waarbij biodiversiteit en de productie van waardevol hout hand in hand gaan: een integratie van doelen dus.
Brochures, lezingen, excursies, posters en cursussen zijn met succes ingezet om geïntegreerd bosbeheer bij de beheerders ingang te doen vinden. En dat heeft gewerkt; bij veel beheerders sloeg geïntegreerd bosbeheer aan. Deze nieuwe vorm van bosbeheer was voor hen niet alleen een concrete invulling van het multifunctionele bosbeleid, het maakte hun werk interessanter en het sloot meer aan bij maatschappelijke wensen.
Dood hout in het bos is inmiddels een vertrouwd verschijnsel, en in vrijwel alle bossen wordt gewerkt naar een gemengd bos in plaats van de puur op houtteelt gerichte naaldhoutmonoculturen. Gemengde bossen hebben niet alleen een hogere biodiversiteit, ze zijn ook minder kwetsbaar voor stormen, branden en grootschalige aantasting door schimmels en insecten. En niet onbelangrijk: ook voor bezoekers is het gevarieerde bos aantrekkelijker.     
Overigens: Nederland liep en loopt nog steeds in deze verandering voorop in Europa. In de landen om ons heen is de integratie van de bosfuncties nog lang niet overal gemeengoed. De massale sterfte in de grootschalige monocultures van fijnsparren in Duitsland als gevolg van insectenaantastingen na de droge jaren 2018 en 2019 tonen de kwetsbaarheid van dergelijke eenvormige bossen.
Naast een versterking van de natuurfunctie, betekent het werken met een menging van naald- en loofbomen ook een verlaging van risico’s. In bedrijfseconomische termen: de houtproductie van het gemende bos ligt in volume wellicht wat lager, maar is wel bedrijfszekerder.
Het is evident dat deze aanpak de natuur in de bossen veel goeds heeft gebracht, maar tegelijkertijd ten koste is gegaan van een deel van het productievermogen. Een kromme, takkige eik of beuk heeft immers wel betekenis voor de natuur, maar levert geen waardevol hout.

             

Paradigmashift

Achteraf is vast te stellen dat het in het laatste kwart van de vorige eeuw ging om een fundamentele verandering van het bosbeleid en bosbeheer. Een ware paradigmashift: het bos werd niet langer beschouwd als een houtgewas, maar als een ecosysteem waaruit al dan niet hout geoogst kan worden.
Niet alleen bosbeheerders, ook publiek en pers keken geleidelijk anders tegen bos aan. Die veranderende houding laat zich goed illustreren met nieuwsberichten. Tijdens hevige stormen in 1972 en 1973 is veel bos omgewaaid. Dat werd als een ramp voor het bos gezien - het leger werd ingezet om grootschalige aantasting door de dennenscheerder De dennenscheerder is een insect dat gezonde bomen aantast, maar zich vermeerdert onder de schors van zieke of afstervende bomen. De omgewaaide bomen zo redeneerde men moesten tijdig het bos uit om erger te voorkomen. Militairen hielpen met zagen en ruimen. te voorkomen. Bij een storm in 1990 waaide opnieuw veel bos plat. Toen schreven de kranten echter: ‘Wind in de zeilen voor natuurontwikkeling in bossen’.

Voor de meeste Nederlandse bossen geldt dus sinds die tijd een multifunctionele doelstelling, zij het dat de verschillende boseigenaren hun eigen accenten leggen. Zo richten Natuurmonumenten en de meeste provinciale Landschappen hun bosbeheer vooral op het versterken van de biodiversiteit, Staatsbosbeheer en de meeste particulieren geven meer gewicht aan de productiefunctie van het bos.
Voor Staatsbosbeheer is het zelfs een door de politiek geformuleerde opdracht om een bijdrage te leveren aan de duurzame grondstoffenvoorziening. Deze organisatie beheert echter ook een flinke oppervlakte bos waar de natuurfunctie voorop staat.

In Vlaanderen diende zich in 1990 het Bosdecreet aan, een wet die de ecologische benadering en de multifunctionaliteit van bossen wettelijk verankerde. Sindsdien stimuleren overheden door middel van zogenoemde Bosgroepen privéboseigenaars tot een planmatig en multifunctioneel beheer.
Onder invloed van het Europese biodiversiteitsprogramma Natura2000 raakten voor de Vlaamse openbare bossen rond 2010 de productiefunctie wat naar de achtergrond. Bovendien waren er lokale bewegingen die de rechtsgeldigheid van het beleid rond houtkap aanvochten. Het Agentschap Natuur en Bos zette zich in voor een betere onderbouwing en communicatie over de productiefunctie van het bos.
Men formuleerde drie basisdoelen bij de productie van hout: cascadering (meest duurzame houtgebruik eerst), korte keten (import beperken en lokale verwerking promoten) en optimalisatie van de inkomsten door een betere vermarkting van waardevolle sortimenten. Het doel is daarbij de houtvoorraad in het bos verder te laten toenemen door minder te oogsten dan de jaarlijkse aanwas.

             

Bos is traag

Kijkend naar de geschiedenis van het bos en het bosgebruik, kunnen we vaststellen dat de opvattingen over het bos in de loop der tijd veranderen. In andere tijden verwacht de samenleving andere ‘diensten’ van het bos. Het startte begin vorige eeuw als productiebos, rond 1975 kwamen daar de recreatie- en natuurfunctie bij. Meer recent wordt het bos ook als belangrijke koolstofvastlegger onderkend en als leverancier van de klimaatvriendelijke bouwgrondstof. Met dat laatste is sprake van een soort revival van de productiefunctie.

Door het werken met een geïntegreerde doelstelling, is het bos de afgelopen halve eeuw op veel plaatsen gevarieerder geworden, zowel in boomsoorten - steeds meer bossen zijn gemengd - als in de ruimtelijke opbouw, de bosstructuur. Bovendien is, in vergelijking met de landen om ons heen, het Nederlandse en Vlaamse bos relatief kleinschalig van opbouw.
Met die toegenomen variatie is het bos in zekere zin ook flexibel geworden: het kan aanpassingen in de doelstellingen makkelijker aan, zonder dat het bos daarvoor grondig zou moeten veranderen. Dat is een gunstig ‘bijeffect’ van het geïntegreerd bosbeheer.

Bos is traag. Daarin schuilt ook zijn stabiliteit 

De laatste jaren is de relatie tussen het bos en klimaat­verandering nadrukkelijk in beeld: mitigatie en adaptatie (zie Zeven vragen over Bos en Klimaat). Mitigatie behelst de rol van bos voor de opvang van CO2, adaptatie gaat over de verandering die het bos zal ondergaan en de noodzaak / mogelijkheden tot aanpassing van het bos. Het is echter de vraag of de eventuele aanpassingen, met name de omschakeling naar ‘klimaatbestendige boomsoorten’, de klimaatverandering kan bijbenen.

Want: we kunnen als samenleving van alles van het bos willen, en dat in onze quasi maakbare samenleving denken snel te realiseren, maar bos is traag. Als we willen dat het bos iets anders levert, of doet, of er anders uit moet zien, willen we bos echt veranderen, dan vraagt dat tijd. Boompje groot…
De traagheid is tegelijk een sterke kant van bos, het heeft een zekere intrinsieke stabiliteit, het is er altijd, je kunt er van op aan. Een nieuw bos aanleggen, of een oud bos wegnemen omdat het niet meer voldoet, het kost op de meeste plaatsen een halve eeuw voordat het iets voorstelt, zowel ecologisch als qua beleving. Veel bosbeheerders zijn daarom terughoudend met grootschalige verjonging van bos.

Anderzijds is een geregelde verjonging voorwaarde om het productievermogen op peil te houden. Dat laatste ligt dan weer meer in de lijn met de publieke vraag naar de klimaatvriendelijke grondstof hout voor de bouw. Maar ook daarvoor geldt: er is veel tijd nodig om het benodigde hout te laten groeien.