Nederlands Bosbouw Tijdschrift, april 1998

Exoten opruimen is ‘in’. Het grootschalig verwijderen van douglas, lariks en fijnspar met als doel de natuurwaarde te verhogen, is bij veel beheerders een populaire bezigheid geworden. Is dit middel effectief en wat zijn de neveneffecten?

De indruk bestaat dat er vaak onvoldoende afweging plaats vindt. Belangrijke oorzaak: de macht van het simpele verhaal.

Natuurmonumenten spreekt niet langer van exoten, maar van ‘geïntroduceerde soorten’. Hulde. Het gebruik van dit nieuwe begrip verdient navolging en kan het begin zijn van een genuanceerder beleid ter zake. De term exoot is beladen en houdt al bijna automatisch een legitimatie in om hem te verwijderen, exit. Een dergelijk label is niet bevorderlijk voor het nadenken (of beter het voordenken…). De keuze om een boom of boomsoort al dan niet te verwijderen moet op basis van een doordachte afweging gebeuren en niet op grond van alleen principes of meningen.

 

Het doel en de middelen

Het verwijderen van geïntroduceerde soorten heeft als doel om de natuurwaarde te verhogen. Waar een geïntroduceerde soort staat, is immers geen ruimte voor inheemse natuur. Daarnaast eisen sommige soorten door hun uitzaaiingen en groei geleidelijk steeds meer ruimte op. Het lijkt erop dat soms bij de keuze de geïntroduceerde soorten te verwijderen de consequenties in de tijd onvoldoende overzien worden.

Het verwijderen van deze bomen betekent bijna altijd inboeten op houtproductie en/of belevingswaarde. Dat kan een heel legitieme keuze zijn. De keuzemogelijkheden voor de toekomst nemen daarmee weliswaar af, maar optimalisering van de natuurfunctie kan dat nodig maken.

Voor de zo trage ontwikkeling van bossen staat echter de waan van de dag op gespannen voet met de steeds nadrukkelijk beleden continuïteit en duurzaamheid.

 

 

Ruimtebeslag

Een bezwaar van geïntroduceerde soorten is het ruimtebeslag. Geïntroduceerde soorten bezetten plaatsen waar geen inheemse natuur kan bestaan. Heel nuttig in de afweging is dan te bezien hoeveel procent van een bos feitelijk wordt ingenomen door een bepaalde soort. De schattingen lopen zeer uiteen, maar zijn vaak veelvouden van het werkelijk aandeel. Volgens de laatste bosstatistiek gaat het in Utrecht om 7,7% douglas en 6,6% lariks van het totale bos. In absolute zin weliswaar een hele oppervlakte waar inheemse natuur zou kunnen voorkomen, de vraag blijft echter of deze bossen het functioneren van de ecosystemen van de droge zandgronden zo dwars zitten. Ook hier speelt de wet van de afnemende meeropbrengst een rol: de laatste naar inheems bos om te vormen hectaren zijn veel minder gewichtig dan de eerste. Zaken om mee te wegen.

Er wordt veel moeite gedaan om op de Utrechtse Heuvelrug meer dassen te krijgen. Recente was er de blije vondst van een nieuwe burcht in een zes hectare grote mono­cultuur fijnspar uit 1950. Een incident wellicht, maar toch…..

 

Uitzaaiingen

Ook de grote kans op uitzaaiing wordt vaak als motief gebruikt om geïntroduceerde soorten te verwijderen. Hoe groot is die kans en hoe ernstig het effect? Vast staat dat de effecten op verschillende groeiplaatsen heel verschillend kunnen zijn. Ter illustratie twee gevallen op de Utrechtse Heuvelrug.

Het Maartensdijkse bos.Hier bevindt zich veel ca. vijftigjarige douglas op een veldpodzol. In alle gaatjes die door storm of door kap in het bos zijn ontstaan, komt een overmaat aan douglas, als de bekende haren op een hond. Andere soorten krijgen absoluut geen kans. Vanuit een multifunctionele doelstelling wordt dit als onaanvaardbaar beschouwd. Zowel de zaadbron als de verjonging wordt daarom in een keer verwijderd. Gelukkigerwijs verzachten wat oude dennen en enkele grote berken het slagveld.

Het Amerongse bos. Ook ca. vijftigjarige douglas, hier echter op een rijpere bosgroeiplaats met een holtpodzol. In de gaatjes die hier in het bos zijn ontstaan is een zeer gedifferentieerde natuurlijke verjonging opgekomen: berk, groveden, beuk, lijsterbes, eik, lariks en douglas. Geen enkele soort domineert en zonder bijsturing zal hier gedurende lange tijd een menging van berk, douglas, lariks en beuk in stand blijven. Indien gewenst kan hier met minimale ingrepen de soortensamenstelling gewijzigd worden, zonder dat grootschalige bestrijding nodig is.

 

Wat betreft de mate van voorkomen zijn er ook tussenvormen met meer of minder opslag van douglas- of lariksverjonging. Daarbij dient men zich te realiseren dat het teveel aan natuurlijke verjonging veelal met een geringe inspanning weg te nemen is. Naaldbomen geven na afzagen immers geen hergroei en het bijvoorbeeld eens per tien jaar wegnemen van het teveel aan opslag kost weinig moeite. Als op termijn de ontwikkelingen toch niet bevredigen, kan het wegnemen van de zaadbron en opslag altijd nog.

 

Niets menselijks

Niets menselijks is ons vreemd. Wat zijn de motieven achter de wens om geïntroduceerde boom­soorten uit te bannen? Waarschijnlijk is het allemaal begonnen met de royaal bemeten kapvlaktes op het domein van de kroon nabij Apeldoorn. Ook Natuurmonumenten meldde na enkele jaren op de Imbos ‘klaar’ te zijn: de exoten waren er uit en de runderen mochten er in. Prima, heldere verhalen. De weerstand die dit opriep werd afgedaan met behoudzucht. Daarna raakte het in zwang. Beheerders begonnen ook in kleinere bosgebieden de geïntroduceerde soorten te verwijderen.

 

“De bomen horen hier niet thuis” en “Als de exoten weg zijn, kan de echte natuur komen”. Door zijn eenvoud heeft het verhaal veel zeggingskracht. Het werd te gemakkelijk een principe; je hoeft dan niet meer te kiezen. Principes laten echter weinig ruimte voor differentiatie en nuancering.

Het opruimen van geïntroduceerde soorten kan persoonlijke voldoening geven. Het is snel gerealiseerd, het valt goed op en levert bovendien geld op. Dat geldt echter alleen voor de naaldboomsoorten. Het terugdringen van Amerikaanse vogelkers is daarentegen veel lastiger. Het is een wat afgezaagde en vaak een frustrerende strijd. Een mogelijke remedie voor overijverige bosopzichters: “ Je mag je douglas omzagen zodra je de prunus de baas bent!”

 

Onze klanten

We doen het toch allemaal voor mensen? De rust, de geur, de natuurbeleving, het hout, de frisse lucht. Vanaf het moment dat we dit een beetje begonnen te beseffen spraken we van multifunctioneel bos. De realiteit is dat hout en biodiversiteit in populariteit vér achterblijven bij schoonheid van het bos. Die hoge waardering voor de boswandeling laat zich goed verklaren: het gaat bij een bosbezoek om het hier en nu genieten. De relatie tussen de houten tafel thuis en de bomen waar men langs wandelt, wordt daarentegen niet gevoeld. Dat geldt ook voor die speciale plantjes en kevertjes waar vakmensen op excursies zo enthousiast over vertellen. Mooi bos, daar gaat het vooral om.

Op het punt van belevingswaarde scoren de geïntroduceerde soorten veelal hoog. Daar komt bij dat veel van deze bossen zo’n vijftig jaar oud zijn en de bomen nu echt maat beginnen te krijgen. Het nieuwe bos dat er na het kaalkappen ontstaat is meestal soortenrijker (lichtboomsoorten zullen er een tijd lang domineren), maar de bosstructuur is er zo’n halve eeuw tamelijk eenvormig. Het gaat om een relatief overzichtelijke vraagstelling: willen we de komende decennia het jonge, inheemse bos of bos met dikke, geïntroduceerde soorten?

 

De weerstand van het publiek tegen het verwijderen van geïntroduceerde soorten lijkt toe te nemen. De protesten tegen het vellen van Amerikaanse eiken in het Mastbos, de Corsicaanse dennen in Wassenaar en op Texel en de douglassen en lariksen op de Veluwezoom zijn in de pers breed uitgemeten. De bezwaren stijgen uit boven de klassieke emoties bij het vellen van bomen. Men deinst er niet voor terug om parallellen te trekken met het vreemdelingenbeleid. De hooghartige houding van ‘wij weten wat goed is voor de natuur’ en ‘wij hebben a-priori nobele motieven’ werkt in onze huidige samenleving niet. Het publiek heeft steeds meer kennis en wordt mondiger. Men wil het debat aangaan.

 

Tot slot

Het verwijderen van geïntroduceerde soorten als maatregel om de natuurwaarde van bossen te verhogen mag niet langer vanzelfsprekend zijn. Een opener en completere afweging van doel en middelen moet leiden tot een genuanceerder beleid en beheer van geïntroduceerde soorten.

De natuurwaarde van het Nederlandse bos is te verhogen door het creëren van meer dood hout en meer variatie in de bosstructuur. Zowel de biodiversiteit als de schoonheid zijn daarmee gediend. Dat geeft op korte termijn resultaat, terwijl het geen onomkeerbare ingrepen vergt.